Met de Lijn door Oeganda...
2 november 2007
Woensdag had ik het weer zitten, ik ging van Bundibugyo naar Kampala en zou me weer verplaatsen met het openbaar vervoer meer bepaald met een brullende hotsende bus zes uur onderweg. Ik was al heel content dat ik de dag ervoor met de 4x4 van mijn coach meekon tot in Fort Portal en de twee uren rit door de Rwenzori-bergen, zwierend van voor naar achter, van links naar rechts, van boven naar onder, langs diepe ravijnen, en door niet zo kleine modderplassen, al niet moest doen. Dat stuk kon ik dus al schrappen, de andere vier uur heb ik gistermorgen aangevangen. Het waren niet dé langste, maar toch wel een van de lange vier uren van mijn leven!
Voor ik op zo’n gammele en niet te vergeten behoorlijk overvolle bus stap, moet ik wel wat voorzorgen nemen.
– Ten eerste niet te veel slapen zodat ik op de bus gerust een uur of twee in slaap kan dommelen, om dan telkens om de kwartier wakker gebotst te worden.
– Ten tweede, en zeker niet te onderschatten, mag ik die morgen en bij mij zelfs de avond ervoor zeker niet teveel hebben gedronken, en al zeker geen liters bier in mijn keel gekapt hebben, want anders moet je teveel naar het toilet en dat wil je best ook vermijden. De bus stopt welgeteld één keer, en dat is na twee uur, en dan moet je je door de bus worstelen om snel te heen en weer te kunnen hossen. Ik heb het ooit es gewaagd om de chauffeur vriendelijk te vragen te stoppen (toen zat ik ook vooraan, wat zeker ook een stuk handiger is), en dan werd ie op ei zo na niet woedend. Toen hij uiteindelijk stil stond, sprongen er samen met mij wel een twintigtal oegandezen mee het gras in voor een kleine of grote plas, maar dat durfde ik hem natuurlijk niet meer de neus in te wrijven, dus hield ik mij gedeisd.
– Een laatste voorzorg is vooraf alles uit je zak te nemen wat je zou kunnen gebruiken op je paar vierkante centimeter zitplaats (boek, water, mp3), en zeker een niet te grote zak mee te hebben of je kunt hem nergens kwijt, of het is tussen de geiten en de zakken groenten en fruit in de koffer.
Al deze voorzorgen zo goed mogelijk in acht genomen, wandelde ik de bus van iets voor acht op, en zag dat er voor mij nog net een plaatsje over was. Ik wriemelde me tot helemaal achteraan en wriemelde me nog es tussen enkele goed gezette oegandese vrouwen op mijn plaats. Rechts iemand die nooit een lach op haar gezicht zou kunnen toveren, links een vrouw – levensgevaarlijk – met een kindje op haar rug gebonden en een iets ouder meisje op haar schoot gezeten, en dan nog eens onder me een met de poten vastgebonden losliggende kip en een haan eveneens geknoopt aan de poten in een halfopen doos gestopt. Probeer het je in te beelden, het beloofde een comfortabele gezellige rit te worden. Gelukkig stond er voor mij een nogal knappe oegandees z’n evenwicht proberen te bewaren, wat de ganse zaak zeker een beetje kon verlichten, alé, toch voor een uur.
De bus raasde er stipt om acht uur letterlijk van door, remde hier en daar behoorlijk bruusk, en reed zeker niet te traag over de vele verkeersdrempels of ‘sleeping policemen’, her en der over de baan gebricoleerd. Om de twintig minuten stopte ie uiteraard om een of twee mensen af te zetten en er hetzelfde aantal of zelfs meer terug in te proppen. Na een tweetal uur belanden we op de enige deftige (dat wil zeggen een tiental minuten) tussenstop, met de naam Mubende. Alle raampjes vliegen open, en de geurende vleesbrochetten (muchomo), chappati’s, samosa’s en geroosterde bananen (gonja) worden sneller dan het licht gekocht maar ietske minder sneller dan het licht opgegeten. De geuren die zich dan durven vermengen met de niet meer zo aangenaame warmte en de drukte zorgden alweer voor een nieuwe uitdaging. Ik probeer me er altijd zo weinig mogelijk op te concentreren, anders word ik echt wel slecht, en als je niet aan de kant zit, wil je je buren zeker niet onderkotsen of je durft nog buiten te vliegen ook. Met de blaas nog steeds in orde (ik had me goed voorbereid!) raasden we er opnieuw van door. De kip onder mijn zetel was ondertussen al af en toe tegen mijn voeten geschoven en begon zowaar in mijn hiel te pikken, which is nice, very nice! Na een halfuur was mijnheer de vegetariër en dierenvriend het echt wel beu en kreeg de kip een lichte schop, tien minuten later een nog serieuzere schop. Ik heb er de rest van de reis niks meer van vernomen (wees gerust, hij leefde nog), maar helemaal was ik van de kipperij niet van af toen plots de andere haan uit zijn doos probeerde te springen. De stoere Oegandees voor me heeft me heldhaftig gered en de haan terug in zijn doos gestopt. Ik was duidelijk niet op mijn gemak (van de kippen é), want de meerderheid Oegandezen zat weer mooi met me te lachen. Gênant, opnieuw!
Toen we nog een uur voor de boeg hadden, en ik ondertussen al zeker honderdvijftig pagina’s van mijn boek had gelezen, stopte de bus weeral. Er was aan de overkant een brommer geraakt door een matatu, en natuurlijk moest onze buschauffeur weer even gaan mee babbelen, naast de reeds tien man die er al rond stonden zich af te vragen wat ze waarschijnlijk voor nieuws konden vernemen. Gelukkig besefte de chauffeur snel dat ie beter kon vertrekken, en waren we er weer schoon vandoor.
Nog de overbekende hete (37 gr) Kampala-files door, en ik kwam na iets meer dan vier uur moe en bezweet aan in Kampala!! Een rit om nooit te vergeten zou je zeggen, maar neen, een rit zoals de zovele andere die we al ondernomen hebben en nog zulllen ondernemen. Zondagmorgen heb ik weer eentje voor de boeg, maar het worden de volle zes uur deze keer… jipskiedeihoplihei… inderdaad, je wordt er goe zot van, en dat zijn we ook!!!
Woensdag had ik het weer zitten, ik ging van Bundibugyo naar Kampala en zou me weer verplaatsen met het openbaar vervoer meer bepaald met een brullende hotsende bus zes uur onderweg. Ik was al heel content dat ik de dag ervoor met de 4x4 van mijn coach meekon tot in Fort Portal en de twee uren rit door de Rwenzori-bergen, zwierend van voor naar achter, van links naar rechts, van boven naar onder, langs diepe ravijnen, en door niet zo kleine modderplassen, al niet moest doen. Dat stuk kon ik dus al schrappen, de andere vier uur heb ik gistermorgen aangevangen. Het waren niet dé langste, maar toch wel een van de lange vier uren van mijn leven!
Voor ik op zo’n gammele en niet te vergeten behoorlijk overvolle bus stap, moet ik wel wat voorzorgen nemen.
– Ten eerste niet te veel slapen zodat ik op de bus gerust een uur of twee in slaap kan dommelen, om dan telkens om de kwartier wakker gebotst te worden.
– Ten tweede, en zeker niet te onderschatten, mag ik die morgen en bij mij zelfs de avond ervoor zeker niet teveel hebben gedronken, en al zeker geen liters bier in mijn keel gekapt hebben, want anders moet je teveel naar het toilet en dat wil je best ook vermijden. De bus stopt welgeteld één keer, en dat is na twee uur, en dan moet je je door de bus worstelen om snel te heen en weer te kunnen hossen. Ik heb het ooit es gewaagd om de chauffeur vriendelijk te vragen te stoppen (toen zat ik ook vooraan, wat zeker ook een stuk handiger is), en dan werd ie op ei zo na niet woedend. Toen hij uiteindelijk stil stond, sprongen er samen met mij wel een twintigtal oegandezen mee het gras in voor een kleine of grote plas, maar dat durfde ik hem natuurlijk niet meer de neus in te wrijven, dus hield ik mij gedeisd.
– Een laatste voorzorg is vooraf alles uit je zak te nemen wat je zou kunnen gebruiken op je paar vierkante centimeter zitplaats (boek, water, mp3), en zeker een niet te grote zak mee te hebben of je kunt hem nergens kwijt, of het is tussen de geiten en de zakken groenten en fruit in de koffer.
Al deze voorzorgen zo goed mogelijk in acht genomen, wandelde ik de bus van iets voor acht op, en zag dat er voor mij nog net een plaatsje over was. Ik wriemelde me tot helemaal achteraan en wriemelde me nog es tussen enkele goed gezette oegandese vrouwen op mijn plaats. Rechts iemand die nooit een lach op haar gezicht zou kunnen toveren, links een vrouw – levensgevaarlijk – met een kindje op haar rug gebonden en een iets ouder meisje op haar schoot gezeten, en dan nog eens onder me een met de poten vastgebonden losliggende kip en een haan eveneens geknoopt aan de poten in een halfopen doos gestopt. Probeer het je in te beelden, het beloofde een comfortabele gezellige rit te worden. Gelukkig stond er voor mij een nogal knappe oegandees z’n evenwicht proberen te bewaren, wat de ganse zaak zeker een beetje kon verlichten, alé, toch voor een uur.
De bus raasde er stipt om acht uur letterlijk van door, remde hier en daar behoorlijk bruusk, en reed zeker niet te traag over de vele verkeersdrempels of ‘sleeping policemen’, her en der over de baan gebricoleerd. Om de twintig minuten stopte ie uiteraard om een of twee mensen af te zetten en er hetzelfde aantal of zelfs meer terug in te proppen. Na een tweetal uur belanden we op de enige deftige (dat wil zeggen een tiental minuten) tussenstop, met de naam Mubende. Alle raampjes vliegen open, en de geurende vleesbrochetten (muchomo), chappati’s, samosa’s en geroosterde bananen (gonja) worden sneller dan het licht gekocht maar ietske minder sneller dan het licht opgegeten. De geuren die zich dan durven vermengen met de niet meer zo aangenaame warmte en de drukte zorgden alweer voor een nieuwe uitdaging. Ik probeer me er altijd zo weinig mogelijk op te concentreren, anders word ik echt wel slecht, en als je niet aan de kant zit, wil je je buren zeker niet onderkotsen of je durft nog buiten te vliegen ook. Met de blaas nog steeds in orde (ik had me goed voorbereid!) raasden we er opnieuw van door. De kip onder mijn zetel was ondertussen al af en toe tegen mijn voeten geschoven en begon zowaar in mijn hiel te pikken, which is nice, very nice! Na een halfuur was mijnheer de vegetariër en dierenvriend het echt wel beu en kreeg de kip een lichte schop, tien minuten later een nog serieuzere schop. Ik heb er de rest van de reis niks meer van vernomen (wees gerust, hij leefde nog), maar helemaal was ik van de kipperij niet van af toen plots de andere haan uit zijn doos probeerde te springen. De stoere Oegandees voor me heeft me heldhaftig gered en de haan terug in zijn doos gestopt. Ik was duidelijk niet op mijn gemak (van de kippen é), want de meerderheid Oegandezen zat weer mooi met me te lachen. Gênant, opnieuw!
Toen we nog een uur voor de boeg hadden, en ik ondertussen al zeker honderdvijftig pagina’s van mijn boek had gelezen, stopte de bus weeral. Er was aan de overkant een brommer geraakt door een matatu, en natuurlijk moest onze buschauffeur weer even gaan mee babbelen, naast de reeds tien man die er al rond stonden zich af te vragen wat ze waarschijnlijk voor nieuws konden vernemen. Gelukkig besefte de chauffeur snel dat ie beter kon vertrekken, en waren we er weer schoon vandoor.
Nog de overbekende hete (37 gr) Kampala-files door, en ik kwam na iets meer dan vier uur moe en bezweet aan in Kampala!! Een rit om nooit te vergeten zou je zeggen, maar neen, een rit zoals de zovele andere die we al ondernomen hebben en nog zulllen ondernemen. Zondagmorgen heb ik weer eentje voor de boeg, maar het worden de volle zes uur deze keer… jipskiedeihoplihei… inderdaad, je wordt er goe zot van, en dat zijn we ook!!!
0 Comments:
Post a Comment
<< Home